En.
“Duitsers met mitrailleurs!”
En. Dan.
“Her got, bel tot.” Here God, spoedig zijn we dood. Een toost met een glaasje van door zijn eigen zoon gestookte rachiu.
Șerban Vasile, je schoonvader vertelt over de Tweede Wereldoorlog. Hoe hij als jongen van veertien door de Duitsers werd gedwongen met paard en wagen munitie te vervoeren. Het offensief van het Roemeense leger, waarvan nu bij Oarba de Mureș nog een groot — met een beeldentuin versierd — ereveld is te bezoeken.
Je had van goede vriend Lucian al eens gehoord dat er op de heuvels zeer hard was gevochten. Dat er een Roemeens onderdeel was verraden door een etnisch Hongaarse officier en in de pan gehakt.
‘Horen van’ is toch wat anders dan dit ooggetuigenverslag.
“Het hoofd van de Duitse officier naast mij spatte uit elkaar.”
Vervolgens sprong Vasile van de wagen en vluchtte naar huis. Een huis waar zijn vader een oorlogsheld is. Waarom? Șerban Ioan is gesneuveld bij een aanval van het Roemeense leger op de Russen bij de rivier de Prut aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Maria, zijn moeder, die in de tijd dat dit verhaal uit eerste hand je werd verteld leefde nog. Met de gezegende leeftijd van 102 en een veteranenpensioen van twee euro in de maand.
Ze leefde nog steeds zelfstandig — elke ochtend kwamen de buren kijken of ze was opgestaan — in een klein huisje schuin tegenover het dorpshuis aan de zuidelijke rand van het oudste gedeelte van het dorp Laslău Mare, ook wel Laslăul Mare, dan wel Laslăul Român genoemd, alsmede Wallachisches Laslen en Oláhszentlászló — 46° 22' 60 N / 24° 31' 60 E.
Er liepen altijd wat kippen in haar tuin. Ze kookte op een met hout gestookte kachel. In de voorkamer een grote voorraad ingemaakte augurken, tomatenbouillon en vaak een fles wijn, die ze van de buren kreeg.
“Eerst kwamen de Duitsers, die namen mijn zoon, wagen en paard mee. Toen mijn zoon terug kwam, kwamen de Russen, die namen een koe mee. De Russen gingen weer weg en toen kwamen de communisten, die namen twee koeien mee.”
Verhalen uit de tijd dat Laslău tot het Habsburgse rijk behoorde heb ik zelden van haar gehoord.
“We mochten geen Roemeens praten in die tijd. Maar Laslău is nooit Duits of Hongaars geweest, alleen van Hongaarse grootgrondbezitters,” was het enige dat je ooit over die tijd hoorde.
Heel logisch eigenlijk vond ze, want als je ruzie met je Hongaarstalige buurman had, dan ging dat over grond, nooit over het verleden.
Het relaas van Vasile vertelde hij je in een van zijn weinig heldere momenten.
Was het niet gisteren dat Maria voor de ingang van de keuken stond, haar wandelstok dreigend omhoog om haar zoon uit te schelden voor varken, omdat–ie stomdronken in de greppel was gelazerd.
Maar was–ie wel dronken geweest? Had je niet het idee dat er iets mis was met zijn hoofd? Had jij niet eerder gehoord van andere mensen in het dorp dat iedereen van de afdeling waar Vasile heeft gewerkt ten tijde van het pensioen een steekje los had?
Niet zo gek als je bedenkt dat er vrijwel geen — eufemistisch uitgedrukt — aandacht was voor arbeidsomstandigheden in de Epoca de Aur, de Gouden Tijd, zoals de communistische periode ironisch wordt benoemd.
Zoals vrijwel iedereen in het dorp had hij gewerkt bij de Combinat, een combinatie van twee chemische fabrieken, Bicapa en Carbid–Fox, alwaar van carbid tot verf en alles er tussen in werd geproduceerd. Bij verf moet je cadmium denken — bij carbide ongebluste kalk en tweeduizend graden.
Als je heden ten dage langs het fabrieksterrein rijdt is er een en al kaalslag en ruïne te zien. Vergane en tevens failliete glorie. Het gevolg van het zeer goede beleid van de laatste directie, goed beleid in de zin van ‘voor hun eigen portemonnee’.
Elke dag ging Vasile met de trein van vier uur in de ochtend naar zijn werk om met de trein van vier uur in de middag weer thuis te komen en altijd met snoepjes in zijn tas, voor zijn kinderen. Vijfendertig jaar lang.
Dan was de dag nog niet voorbij. Immers elk gezin had recht op een eigen stuk grond waar voor eigen gebruik groentes konden worden verbouwd.
Zijn vrouw had de hele dag op de landbouwcoöperatie gewerkt. Dus samen en met de oudste kinderen moest er op het land gewerkt worden. Nog steeds — echter nu met uitzondering van Vasile, want die was gewoonweg op.
Een bescheiden en vriendelijke man. Een man die, toen het noch kon, samen met Gheorghe, zijn broer op het van zijn moeder ter gelegenheid van zijn huwelijk gekregen stuk grond zijn eigen huis heeft gebouwd. Steen voor steen, 20.000 in totaal.
Maar nu was hij op. Als je in Roemenië was, wist hij je te vinden. Want ja, een pensioen van omgerekend 12 euro is geen vetpot. Dagelijks een halve euro voor en paar borreltjes bij de bar van Lucian, of de bar van Tenzica en tien eurocent voor een pakje Carpați zonder filter.
En waggelend met zijn stok als steun kwam hij altijd weer terug.
In het begin kon je hem niet verstaan, je sprak en verstond nog niet zo veel Roemeens:
“Had je geen vent kunnen meenemen die ik kan verstaan?” zei hij met een glimlach tegen zijn dochter.
Later met het leren van de taal en het begrijpen van het plaatselijke dialect werd die taalbarriere geslecht.
Hij wilde veel over Nederland weten. Of er veel landbouw was. Of er ook Nederlandse wijn bestaat. Wat voor werk je doet. DTP. Totdat je een keer een Apple meenam naar Roemenië om te laten zien wat je werk inhield, was het hem heel moeilijk uit te leggen wat je werk nu omvatte.
Zijn verhouding met zijn vrouw heb je — ondanks vier kinderen — nooit helemaal begrepen. Nooit zag je dat als zijn vrouw eten had gekookt hem daarvan ook wat te geven. Dat moesten zijn dochters maar doen.
Eigenlijk heb je ze ook nooit tegen elkaar zien praten. Behalve het gescheld van zijn vrouw op hem als–ie weer dronken was.
En toch kwam hij altijd weer waggelend met zijn stok als steun weer terug.
Altijd? Neen. Op die ene keer na. Die ene keer waarbij — naar later bleek — hij zonder stok en zonder hoofddeksel op stap was gegaan.