Ik had ook kunnen schrijven over Țiți, die donderdag twee weken geleden ’s nachts niet meer naar huis kwam. Pas de volgende dag stiefelde ze weer binnen. Neus kapot. Haar gezichtje was al eerder gehavend door kennismaking met een van de kippen. Dus al met al was ze voorlopig geen schoonheidskoningin meer.
Ik had daar over kunnen schrijven — de schijfjes vergankelijk van het dagelijks bestaan waar deze blog vol van staat. Het zou anders lopen. Zondag in de uchtend, 18 oktober, zit ik met de uchtendkoffie en zeg tegen Isza dat ik niet meer kon.
De ambulance wordt om een uur of tien uur gebeld. Een stief half uur later staat die voor mijn huis. Isza had de poort al opengedaan om de ambulance op te wachten: ‘Als ik dat niet doe, rijdt–ie wellicht zo maar voorbij.’. Een allervriendelijkste dokter en een allervriendelijkste ambulancemedewerker komen binnen. Een draagbare cardiograaf ook.
Mijn hartslag wordt bekeken en ik moet meteen mee. Ze ondersteunen me bij het lopen naar de ambulance. Ik vind dat vreemd, maar twee weken later zou Isza me zeggen, dat ze zich was rotgeschrokken. Zij had mijn hart zien slaan, onregelmatig dat wel: ‘Je was aan het praten en je hart stond nu en dan een seconde stil...’
Zwaailicht en sirene en ik kom op de CPU — de Compartiment Primire Urgente, het Roemeense equivalent van de Nederlandse SEH, de Spoedeisende Hulp. Ik was er al eens eerder geweest, toen Isza door Johnny was gebeten. Nu mocht ik een deur verder.
Târnăveni, het gemeenteziekenhuis genaamd “Ghe. Marinescu”. Ik lig op een brancard, het hoofd iets omhoog. Of ik een ziektekostenverzekeringspasje heb. Die heb ik niet. Ik zie het personeel schrikken... ...gelukkig had ik bij het wachten op de ambulance al wat papieren in mijn tas gedaan. Een andere tas was door Isza klaargemaakt met kleding, een fles aloëdrank, een beker, bestek, borden, handdoek en slippers.
Ik geef de mensen van de CPU een kopie van mijn verblijfsvergunning met burgerservicenummer, een kopie van mijn inschrijving bij het ziekenfonds en een verklaring dat ik geen pasje heb. De gezichten klaren weer op.
‘Ben je een gabor?’, vraagt de dienstdoende arts aan de achter een gordijntje liggende vrouw naast me. “Gabor” betekent “Hongaarse zigeuner”. De vrouw heeft buikpijn en zegt dat ze inderdaad een gabor is. Ze weigert haar rok omhoog te tillen zodat de dokter haar kan onderzoeken. De dokter zegt haar dat als ze niet meewerkt hij niets voor haar kan doen. Uiteindelijk tilt de vrouw haar rok omhoog, ze draagt geen slipje: ‘Dat dragen wij, zigeuners vrijwel nooit’, zegt ze.
Weer wat geleerd.
Het is inmiddels twaalf uur. Ik lig verbonden met een monitor. Er was even eerder een foto van mijn longen gemaakt. Niet veel later komt de dienstdoende arts en zegt dat ik een zware longontsteking heb. Vandaar dat ik geel sputum op hoest, zeer vermoeid en kortademig ben. Daarnaast pompt mijn hart niet zoals het moet.
Ik krijg een spuit van het een of ander in mijn heup en verder wordt er cordarone via een infuus toegediend. Mij niet onbekend want ik slikte dat in Nederland als amiodaron.
Een paar minuten later komt de dienstdoende arts me mededelen dat ik word doorverwezen naar Târgu Mureș, naar het districtsziekenhuis.. Weer een ambulanceritje. Dit keer zit ik niet meer op de stoel, maar lig op een brancard. In de ziekenwagen wordt het hoofdgedeelte van de brancard wat opgericht, zodat ik naar buiten kan kijken.
Fluks met zwaailicht en sirene richting Mures met dezelfde ambulance die me eerst naar Târnăveni bracht. De dokter vraagt me: ‘was je niet getrouwd met Milia van Rodica?’. Ik verbaas me niet eens meer. Mijn sinds 1992 opgebouwde reputatie in deze streken bestaat klaarblijkelijk nog steeds. Ik vertel mijn verhaal. Het psychisch ziek worden van Milia. De scheiding. De liefde voor Roemenië die bleef. De activiteiten voor zwerfhonden in Roemenië. Mijn optreden als tolk voor Nederlandse gemeentes en bedrijven die actief zijn in Roemenië. Dat ik geld had geërfd en mij een huis had gekocht in het geboortedorp van Milia. Dat ik Milia nog af en toe opzoek in het gemeenteziekenhuis genaamd “Ghe. Marinescu”, Sectia Psihiatrie femei cronici, de vrouwenafdeling chronisch psychiatrische patiënten. Dat ze dan erg blij wordt en me na tien minuten vraagt waarom ik met President Bush Irak heb aangevallen.
Halverwege de rit stopt de ambulance in Cerghid. Ik kijk verbaasd om me heen en de dokter zegt me dat er niets aan de hand is. Ik wordt naar een andere ambulance overgebracht. Eentje van de SMURD, de Serviciul Mobil de Urgență, Reanimare și Descarcerare, de mobiele noodhulpdienst. Opgericht door het toenmalige hoofd van de CPU in Târgu Mureș, de Palestijnse immigrant Raed Arafat. Arafat is nu staatssecretaris van het Ministerie van Volksgezondheid.
Târgu Mureș, het Spitalului Clinic Judetean de Urgență, afdeling SMURD. Het is een uur en ik heb nog niets gegeten. Tweede injectie met cordarone via het infuus. Ik kijk om me heen en zie een man of twintig in allerlei kleuren. Dokters, medische assisten en overig verplegend personeel. Er wordt veel heen en in weer gelopen in een ruimte waar een dertig tal behandeltafels staan met op elke tafel een patiënt. Van een voetballer met een enkelblessure, via een zigeunervrouw met onbestemde hoest naar verkeersslachtoffers en alles wat er gradueel tussen zit, inclusief dronkenlappen.
Ik vertel het hoofd dat mijn medicijnen uit Nederland opraakten en dat er weken overheen gegaan waren eer ik toegang kreeg tot de Roemeense gezondheidszorg en pas 29 oktober een afspraak had op de poli.
‘Waarom zei die dorpsdokter niet, hier heb je een recept en daar kun je gewoon je medicatie mee kopen bij de apotheek?’
‘Omdat ze geld en rachiu en wat dies meer zij verwachtte.’
Het wordt half zes. Zo veel is er niet gebeurd. Een infuus. Het bekijken van de eerder gemaakte longfoto. Even tevoren had een dokter me gezegd dat ik zou worden opgenomen op de intensive care, maar rond half zes komt er een andere dokter die me zegt terug te moeten naar Târnăveni voor behandeling.
Ach, zo denk ik, het zal wel terwijl ik me al een paar uur had verwonderd over het kwart van het personeel dat klaarblijkelijk alleen maar rondloopt zonder daadwerkelijk iets te doen. Van bed moet ik naar een stoel — een zigeunerin wordt binnengebracht met wat onduidelijke krachten. Ze is heel erg ziek, zo zegt ze zelf. Er wordt van haar een elektrocardiogram gemaakt. Haar borsten worden zonder nadere vragen ontbloot om de elektroden aan te brengen. Ik zit op de stoel naast haar. Niet dat er op een gemiddeld Nederlands strand geen borsten te zien zouden zijn, maar de borsthouders hebben daarin een vrije keuze. Een vrij keuze die ik hier bij de SMURD niet kan plaatsen. Een uur eerder gebeurde ook al iets dergelijks bij een vrouw van in de tachtig. Klaarblijkelijk is de attitude ten aanzien daarvan wat anders dan dat ik gewend ben.
Weer wat geleerd.
Voor de zigeunervrouw is haar onbestemde ziekte geen beletsel om om het kwartier onbegeleid naar het toilet te gaan. Het verplegend personeel in verwarring achterlatend.
Het is half zeven. Isza belt op om te vragen wat er met me gebeuren gaat. Ik vertel haar dat een uur geleden mij is meegedeeld dat ik wordt overgebracht naar Târnăveni.
Het is half acht. Isza belt me op om te vragen of ik al in Târnăveni ben aangekomen. Dat is niet het geval.
Het is half negen. Isza belt me op om te vragen of ik al in Târnăveni ben aangekomen. Dat is nog steeds niet het geval. Ik zeg haar dat ik moet wachten. Dat ik divers verplegend personeel heb aangesproken hoe lang het nog gaat duren. Ondertussen heb ik al de hele dag nog niets gegeten. Alleen wat slokjes aloëdrank op.
‘Wacht maar,’ zegt ze: ‘ze gaan kennismaken met een boze Hongaarse’.
Het is negen uur. De telefoon in de SMURD–zaal is al een paar keer overgegaan, maar niemand die opnam. Nu wel. Een leerling verpleegkundige neemt op . Zijn vertwijfelde gezicht laat zien dat hij zich zeer ongemakkelijk voelt. Fluks geeft hij de hoorn aan het SMURD–hoofd/ Na een paar minuten gooit ze de haak erop. Kijkt vervolgens met een vuile blik naar me. Niet veel later komt ze naar me toe en grist de helft van de overdrachtspapieren uit mijn handen. In ieder geval de papieren met info over de bevindingen van de SMURD.
Het is tien uur. Ik ben kei kapot. Heb een lege maag. Hartritmestoornissen en een longontsteking. Eindelijk beland ik in de ziekenwagen naar Târnăveni, alwaar ik om elf uur een bed krijg toegewezen.
Ook hier weer de vraag of ik een pasje heb. Ik geef hun de kopieën van mijn bewijs van inschrijving en dergelijke — ‘we hopen dat de chef het goedkeurt’, zegt de nachtzuster. Ik zeg haar dat er niets af te keuren valt, omdat dit nu eenmaal de regels in Roemenië zijn.
Die maandaguchtend was sowieso eigenlijk best cultuurschokkerig. Dat om half zes gewekt worden voor een paar 100 ml cordarone via het infuus is tot daar aan toe. Dat ben ik wel gewend. Evenals de injecties in de buik tegen trombose. Ook dat ben ik gewend. Vervolgens werd de medicatie uitgedeeld. Drie kleine witte bakjes — een voor de uchtend, een voor de middag en een voor de avond — propvol met allerhande capsules en tabletten. In tegenstelling tot Nederlandse ziekenhuizen werd me volstrekt niet uitgelegd welke lichaamsvreemde stoffen ik kreeg toegediend. Ik moest maar wachten op de dokter.
Na het ontbijt word ik aan een infuus met glucose en vitaminen gezet. Ik zie voor straks de bom al aankomen. Als Asperger vermijd ik in mijn voedsel zo veel mogelijk suikers, koolhydraten en glucose. Daar voel ik me prima bij. Oh ja, en melk mijd ik ook, daar moet ik van overgeven. Weer andere Aspergers zweren bij glutenvrij — voor mij maakt dat niet uit. Hoe dan, ik zal me conformeren aan het behandelplan en hoop dat het allemaal mee gaat vallen.
Oh ja, dat ontbijt. Een opmaat voor de rest van de maaltijden die ik zou nuttigen de komende elf dagen. Om acht uur komt een verpleegkundige met thee. ‘Lekker.’, denk ik. Ik neem een slok en attenooi wat zoet. De volgende uchtend zou ik vragen of ze ook thee zonder suiker hebben. Dat is er inderdaad. Niet veel later zou er een andere verpleegkundige binnenkomen met een andere kan met thee. Die zonder suiker: ‘Wie is er hier diabeet?’, vraagt ze. Ik antwoord dat ik geen diabeet ben maar geen suiker gebruiker gebruik. ‘Diabeet, dus’, zegt ze. Ik lat het maar zou de komende dagen.
Na de thee komt er een verpleegkundige met een heel brood voor iedereen.
Bovenstaand ontbijt derhalve kunnen aankleden met tomaten en plakjes emmentaler.
Om nog even door te gaan op heten; de middagmaaltijd begint met soep. Aardappels met flintertjes wortel, soms enkel vermicelli en verder niets. Al met al smakeloos, redeloos en reddeloos verloren, ware het niet dat met wat zout en stukjes gehaktbal, dan wel rundervlees er no iets van te maken viel.
Na de soep komt de hoofdmaaltijd. Van zondag tot woensdag een kippenpoot met de varianten aardappelschotel met uitsluitend aardappels, sufgekookte rijst met snippertjes wortel ofte sufgekookte macaroni met geraspte smakeloze kaas. Let wel de overige dagen is er geen kippenpotenvervanging, behalve het grote niets.
De avondmaaltijd is ofwel een herverwerkte middagmaaltijd van de vorige dag, dan wel een likje margarine met een hardgekookt ei. Dat laatste is dank zij de aioli en de augurken prima te behapstukken. Al met al met behulp van buitenaf zou ik me er wel doorheen slaan.
Naast de dagelijkse routine van medicatie, eten en het bezoek van de afdelingsarts is er het ritme van van de telefoontjes van Isza. Half negen en twaalf uur, — dan heeft ze tien minuten pauze — en ’s middags om een uur of vier als ze weer thuis is. Het leven is wat zwaarder geworden voor haar. Ze past op mijn huis en draagt zorg voor de dieren. Om half drie moet ze opstaan, dan komt de bus naar Nadeș. De eerste paar dagen stopte die nog voor mijn deur, maar grillig als de bedrijfschauffeur is wilde hij nadien slechts stoppen aan de andere kant van het dorp met als gevolg dat Isza er al om drie uur uit moest.
Vanaf dinsdag kwamen er meer telefoontjes. Van de buren zoals Nea Costel en goede vriend Tibișor. Verder van de broer en zus van Isza. Zelfs uit Nederland belde Sylvia. Van mijn broer een SMS — met infuus en al was het moeilijk terug SMS’en, dus ik belde hem maar even terug.
Ad uit Oarba de Mureș belde ook en kwam dinsdagmiddag gelijk langs met vrouw Janneke. Heerlijke middag met een fijn gesprek.
Donderdag 22 oktober maak ik nog meer vooruitgang. Kinga en Florin komen weer langs. Nemen mijn iPad mee en kwamen weer terug met mijn iPad maar nu met SIM–kaartje. Ik heb internet! Ik zit niet meer in een gevangenis. Ik raak weer helemaal bij met de wereld buiten de ziekenhuismuren.
Op mijn Facebookpagina zie ik dat mijn broer wat updates over mijn gesteldheid heeft geplaatst — ik had hem van te voren mijn inloggegevens van FB gegeven. Hartverwarmend te zien de enorme hoeveelheid reacties. Echt zo’n moment dat een Asperger zich moet realiseren hoe moeilijk het is met gevoelens om te gaan.
Mijn vader schrijft me naar aanleiding van een posting waarin ik vermeld dat de plek van het infuus voor de vierde keer wordt gewisseld, of ik niet beter wat spaga — smeergeld — gad kunnen geven. Ik schrijf terug dat dat nergens voor nodig is.
Tachtig procent van het personeel is toegewijd en vriendelijk, inclusief Mihail Rusu, de afdelingsarts. Twintig procent bestaat uit schreeuwende machtswellustelingen — maar toen ik liet vallen dat ik professor op een universiteit was geweest, viel dat nadien ook wel mee. Voor de goede orde, ik ben nooit professor geweest op een universiteit. Wel heb ik in de introductieperiode voor aankomende eerstejaars een paar jaar lang gastcolleges over het verschijnsel haiku gegeven. Dus met een flinke lading dichterlijke fantasie zat ik toch redelijk in de richting.Het gunstige effect blijkt ook het feit dat de afdelingsarts meer gesprekken met me aangaat op niveau.
‘Wendoven?’
Ik begrijp er niets van. Na nog een paar keer het woord te hebben uitgesproken, begrijp ik dat de afdelingsarts “Eindhoven” bedoelt. Hij vraagt me naar de stad en naar Rotterdam, naar Amsterdam en of er veel Arabieren in Nederland zijn. Ik beaam dat er in Nederland veel Marokkanen, Turken, Surinamers en ontelbare andere nationaliteiten wonen. Zijn gezicht vertoont trekken van afschuw.
Mihail Rusu. Eind veertig. Kaalgeschoren hoofd. Rode kamerjas en groene broek. Gympen zonder sokken. Hij moet niets van Arabische buitenlanders en negers hebben. Ik denk te begrijpen dat hij er achter wilde komen of hij zou kunnen gaan werken in Nederland. Immers hier verdient hij niet zo veel. De etnische minderheden in Nederland houden hem klaarblijkelijk tegen.
Die donderdag komt ook de rolstoel langs. Om me naar de röntgenafdeling te brengen. Een gebouwtje buiten het hoofdgebouw. Een zwoegende verpleegkundige duwt me voort over geaccidenteerd, gescheurd beton. Eigenlijk al voor de tweede keer die week. De bij de CPU gemaakte longfoto was in Mureș achtergebleven.
Verder wordt er om de andere dag een hartfilmpje geaakt. Ik voel me echt in goede handen en heb goede hoop op herstel.
Iedereen is verbluft en geeft niet direct een antwoord. Zuchtend loopt ze de salon weer uit om een paar minuten later terug te komen met een haaibaai die de afdelingschef blijkt te zijn. Ze dreigt mijn salongenoten en mij met gedwongen ontslag. Ik had jeans en overhemd al lang klaargelegd net als mijn salongenoten — op eentje na, die zou de volgende dag toch naar huis gaan.
Een uurtje later komt Kinga met Belus, de broer van Florin me ophalen. Ik loop als een dronken aardbei. Elf dagen bed hebben mijn benen verzwakt. Ik red me wel, maar zal me verder moeten aanpassen met een voorlopige stok.
Elke laatste woensdag van de maand zal ik ter controle moeten. Ik krijg een recept mee, met de opmerkelijke toevoeging dat er codes opstaan voor kortingen tot tachtig procent. Ik ben immers volgens registratie bij het ziekenfonds een arbeidsgehandicapte.
2. Kosten voeding [sic]
3. Medicijnen
4. Medische materialen
5. Laboratorium
6. Overig onderzoek
Dank zij het uitmuntende Roemeense ziekenfonds hoef ik behoudens een eigen bijdrage voor de medicijnen helemaal niets te betalen. Vergelijk dat maar eens met graaiend Nederland.