Bade Gheorghe komt langzaamaan binnendruppelen. ‘Laslăul heeft er weer eentje minder,’ zegt hij.
‘Iemand overleden?’ vraag ik.
‘Ja, de vader van Milu.’
De vader van Milu, die ken ik niet als zodanig. Ik ken hem als Unchiu — Ome — Limpiu, de vader van Costi, Ionica, Limpiu en Mircea. Van Milu zijn bestaan hoorde ik pas later.
Ach ja, Mircea. Overleden toen hij een jaar of dertig was. Een spast die moeilijk uit zijn woorden kwam, behalve als hij sprak in rijm, dan vloeiden zijn woorden als een kabbelende bergbeek uit zijn mond. Een jongen ook met een flinke intelligentie die hoopte ooit een meiske te vinden die van hem zou houden zoals hij is. Een jongen ook die vijf minuten nadat mijn broer en ik met een Opel Ascona in het dorp arriveerden kwam aanzetten met een sleutelhanger met een Opel–logo.
Met mijn vader werd hij de grootste vrienden nadat mijn vader Mircea een sleutelhanger had gegeven van de FNV met een LED–lichtje dat bij het indrukken van een knopje aanging. Mircea had een zwak voor kleine en voor hem interessante voorwerpen.
Hij was een hoarder van speeltjes — toen hij hoorde dat ik mee had geholpen op het land, kwam hij aanzetten met een medaille die uitgegeven was ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Communistische Partij. Een medaille die nu nog steeds, maar dan ingelijst op mijn boekenkast staat.
En. Dan hebben we Costi nog. Woont inmiddels in Frankrijk. Naast Mircea was dat de zoon van Unchiu Limpiu die me het naast aan het hart ligt. Vroeger, toen ik nog aan de andere kant van het dorp verkeerde, recht tegenover het huis van Unchiu Limpiu, ging Costi meermaals ongezien de kelder van zijn vader in om wijn voor ons te scoren — achteraf zei Ome Limpiu dat hij dat wel wist.
Costi was ook degene die me zonder problemen zijn Dacia aan me uitleende om naar de dierenarts te gaan om het vlees van een net geslacht varken te laten controleren. Dat ik vervolgens drie uur weg bleef omdat die dierenarts een enorme kletskous bleek te zijn en er in die dagen niet op twee glazen wijn achter het stuur werd gecontroleerd... ...deed Costi angstig worden....
Negentig jaar is Limpiu geworden. Gisteruchtend is hij na een lang ziekbed — eigenlijk kon–ie niet meer — rustig ingeslapen. Vorig jaar zat hij elke dag op zijn bankje voor het huis. Dit jaar heb ik hem daar niet meer gezien, behalve dat hij in bed lag.
Vanavond ga ik naar de gebedstonde voor de doden en morgen ga ik hem begraven.