Vooral met Florin doe ik echte mannendingen, zoals meegaan naar een wedstrijd van zijn voetbalclub ASC FC Atletico Bălăușeri. Vrijwel exact een jaar geleden ben ik voor het eerst wezen kijken, dus ik kan wel zeggen dat ik kijk op het Roemeense voetbal heb.
Ook afgelopen zondag ging ik weer mee. ASC FC Atletico Bălăușeri thuis tegen het altijd lastige AS Forța Sânpaul.
Het weer stond op een nog te verschijnen regen en de helft van de wedstrijd zou in die regen worden gespeeld.
Als vanouds stond de assistent–trainer te roeren in een grote pot op een houtvuur, de maaltijd voor in de derde helft. Ik ging het spelershome naar binnen en kreeg gelijk een biertje en een glas rachiu in mijn handen aangereikt door Adelin, een van de weinige Roemeense spelers in het elftal. Na twee keer een wedstrijd te hebben meegemaakt en daar fotografisch verslag van te hebben gedaan ben ik een bekende figuur inmiddels.
Ik zette mij op een tafeltje — mijn heup speelt me da laatste tijd meer en meer op — kreeg nog een rachiu en luisterde aandachtig naar Ghița, de de trainer. Iets anders zet er niet op. Een donderpreek. “We gaan er drie maken”. “Ik wil geen gele kaarten zien”. “Pak die drie punten en we blijven bovenaan”. De donderpreek is in het Roemeens. Opmerkelijk, want dat is toch wel een minderheidstaal hier. Het elftal bestaat uit etnisch–Hongaren, etnische Roma en een paar Roemenen.
Onder die Roemenen reken ik gemakshalve mijn geroemeniseerde Roma–stiefschoonzoon mee. Florin mag niet meespelen dit keer. Hij heeft een paar gele kaarten en is geschorst. Je kunt zeggen wat je wilt van Roemenen, maar dat ze een kort lontje hebben, is zeker.
Ik volg al vrij lang het Roemeense voetbal en wederom blijkt maar weer dat die Roma–spelers nooit echt pogingen doen te integreren.
Naast mij in de dug–out zit een man met mooi getekend hoofd en een zwarte pet. Vroeger was hij postbode geweest. ha een driewielige brommer en tufte zo door heel Mureș — in half Roemeens en half Hongaars vertelt hij van zijn avonturen van voor zijn pensioen. Nadat ik hem duidelijk maakte dat ik alleen maar half Roemeens en half Nederlands begrijp ging hij enkelt op de Roemeense toer. Vertelde dat hij bij vele families altijd wel iets te drinken kreeg, al was het maar water, thee of koffie. Behalve bij Roma–families. ‘Zo word je nooit Roemeen,’ voegt hij toe.
Het valt me op dat die Roma–spelers niet van die echte teamspelers zijn. Ze doen maar wat zonder enig inzicht, als de mooie actie maar kunnen maken, de tegenstander tussen de benen spelen. Scoren doen ze zelden. Voor hun manier van spelen is zelfs de term hotseknotsebegoniavoetbal nog een eufemisme...
Uiteindelijk wordt het 4–2 voor de thuisclub. ASC FC Atletico Bălăușeri blijft bovenaan staan. In de wedstrijden zijn vier gele kaarten gevallen. Drie bij Roemeense spelers en een bij een etnisch Hongaarse speler.
Na afloop lopen er twee vriendinnen van twee Hongaarse spelers mee het spelershome in. Om mee te helpen met vegen, vuile kleding verzamelen, mee–eten en er gewoon voor de gezelligheid er bij te zijn. De Roma–spelers blijven hun kleding aanhouden, gaan niet douchen, terwijl de Roemeense en Hongaarse spelers er geen probleem mee schijnen te hebben op weg naar de douche hun mannelijkheid aan de vrouwen te laten zien.
Gezamenlijk wordt er gegeten. De meesten een biertje of een glas wijn er naast. De meesten...